Exponent

In de wiskunde is een exponent (van het Latijnse exponere: buiten plaatsen) het aantal malen dat het grondtal in een machtsverheffing met zichzelf vermenigvuldigd wordt om het resultaat te verkrijgen.

Voorbeeld: 7 4 = 7 7 7 7 = 2401 {\displaystyle 7^{4}=7\cdot 7\cdot 7\cdot 7=2401}

Hierin is 4 de exponent. Deze wordt doorgaans genoteerd in superscript rechts naast het grondtal.

Nog enkele voorbeelden:

10 6 = 10 10 10 10 10 10 = 1.000.000 {\displaystyle 10^{6}=10\cdot 10\cdot 10\cdot 10\cdot 10\cdot 10=1.000.000}
1 , 3 3 = 1 , 3 1 , 3 1 , 3 = 2 , 197 {\displaystyle 1,\!3^{3}=1,\!3\cdot 1,\!3\cdot 1,\!3=2,\!197}
e e 2,718 2,718 15,154 {\displaystyle e^{e}\approx 2{,}718\ldots ^{2{,}718\ldots }\approx 15{,}154\ldots }

Logaritme

De wiskundige functie die als 'uitkomst' de exponent heeft is de logaritme.

Voorbeeld: 7 log 2401 = 4 7 4 = 2401 {\displaystyle {}^{7}\!\log 2401=4\Leftrightarrow 7^{4}=2401} .

7 log 2401 {\displaystyle {}^{7}\!\log 2401} is dus het getal x waarvoor geldt: als 7 verheven wordt tot de macht x dan is het resultaat 2401.

Buiten de wiskunde

Buiten de wiskunde verstaat men onder een 'exponent' een vooraanstaand vertegenwoordiger van een bepaalde stroming.

Zie ook

  • Grondtal
  • Mantisse