Pieter Jan Renier

Beeld van Renier in Deerlijk

Pieter Jan Renier (Deerlijk, 21 september 1795 – aldaar, 29 augustus 1859) was een Vlaamse dichter, toneelschrijver, kostschoolhouder en onderwijskundige.

Afstamming

Pieter Jan Renier wordt geboren als oudste van de zes kinderen van Maria Josepha Columba de Coninck en Jan Jozef Renier, onderwijzer te Deerlijk. Grootvader van moederszijde is Pieter de Coninck, die een nu verloren toneelstuk schreef over de Slag der Gulden Sporen. Het stuk wordt een aantal keren opgevoerd in de streek. Ook de moeder van Pieter Jan zou enkele gedichten geschreven hebben.

In 1792 opent Jan Jozef Renier in Deerlijk de eerste Franse school, waar al gauw meer dan 60 leerlingen ingeschreven zijn.[1] Deze kostschool is gelegen in een bescheiden huisje in de straat naar Vichte die later toepasselijk Schoolstraat wordt genoemd. In 1798 verhuist Jan Jozef om onbekende reden met zijn gezin naar Wakken en wordt zijn school voortaan geleid door anderen. Vanaf 1808 is hij terug in Deerlijk. Hij is echter ziek en wordt al gauw noodgedwongen bijgestaan door zijn zoon Pieter Jan. Op dat moment telt de school 48 jongens en 32 meisjes.

Kostschool van Pieter Jan Renier

Huizenrij aan het Dammeke waar de kostschool van Pieter Jan Renier gevestigd was.
De nieuwe herinneringsplaat op een van de huizen van de toenmalige kostschool

In 1811 sterft Jan Jozef Renier op amper 38-jarige leeftijd. Op zijn zestiende zet Pieter Jan het schooltje verder. In de jaren daarna behaalt hij zijn diploma als onderwijzer. Kenmerkend voor de Franse tijd is dat Renier geen wedde ontvangt. Zijn inkomsten hangen volledig af van het vastgestelde bedrag dat de ouders van de leerlingen betalen aan schoolgeld.

In 1816 huwt Pieter Jan met Scholastica Delhuwein (1791-1865). Zij krijgen elf kinderen. Ondertussen reikt de faam van Reniers kostschool tot buiten Deerlijk en meer en meer leerlingen komen uit verder afgelegen gemeenten.[2] Allicht is de school toen gevestigd in het Oud Kasteel in de Hoogstraat, waarin ook het gemeentehuis huist. Vanaf het jaar 1817 kunnen internen terecht op de school.[3] Het jaar daarop komt zijn jongere broer Ferdinand hem assisteren. In 1823 verhuist de school naar een nieuwgebouwd huis naast het kerkhof, ten zuiden van de Sint-Columbakerk.

Vanaf 1826 wordt de gemengde school gesplitst in een jongens- en een meisjesschool. De meisjes krijgen voortaan les in gebouwen op het Dammeke (waar nu het rustoord staat).[4][5] Voor de jongens wordt in 1832 aan de overkant van de straat een nieuwbouw ingehuldigd[6], hiervan resten nog de huizen met de huisnummers 4-6.[7] In beide kostscholen is het onderwijsprogramma identiek, de meisjes krijgen er wel nog handwerk bij: breien, borduren en naaien.

Doorheen de jaren komen er nog een tiental leerkrachten bij.[8] In 1842 wordt de school een private instelling. Renier schrijft zelf zijn lessenpakket uit, waarbij hij inspeelt op de interesses van het moment. Zo krijgen bv. de hoogste klassen vanaf 1836 de beginselen van literatuur en vanaf 1841 muziekonderricht. Ook met het vak dessin linéaire (lijntekenen) is hij zijn tijd ver vooruit.[9]

Hoewel er in de school in het Frans onderwezen wordt, blijft Renier zijn moedertaal trouw. Hij schrijft het Nederlands in als langue nationale op het lessenrooster en publiceert zelf een Beginselen der Vlaemsche Spraekkunst. Ook begint hij de fabels van Jean de La Fontaine te vertalen, met de bedoeling die in een schoolboek te bundelen.

Gedichten

Al op zijn vijftiende is hij bezig met het schrijven van Nederlandstalige gedichten. In 1818 behaalt hij te Wevelgem de tweede plaats in een literaire wedstrijd en vanaf dat ogenblik behaalt hij succes na succes. In 1822 richt de Maatschappy van Nederlandsche Taal- en Letterkunde van Gent een wedstrijd in waarbij Renier beloond wordt met een medaille van aanmoediging. Rond 1815 wordt trouwens te Deerlijk zelf een Deerlijksche Maetschappy (dorpskamer) voor dichtkunst, schoonschrift en bijbelvragen opgericht. De vereniging verwerft heel wat medailles, waarvan een groot aantal aan Renier te danken zijn.

Kerkfabriek

Pieter Jan Renier is ook heel actief in de kerkfabriek: in 1829 wordt hij kerkmeester, in 1833 thesaurier en vanaf 1855 secretaris. Als kerkmeester (lekenlid dat als rentmeester verantwoordelijk is voor het dagelijkse financiële beheer van de kerk) is Renier een van de eersten om een archief naar waarde te schatten. In 1833 begint hij te schrijven aan de Aenteekeningen betrekkelyk de Kerk en Pastoory van Deerlyk. Deze bevatten heel wat waardevolle informatie, omdat Renier gebruikmaakt van inmiddels verloren gegane papieren.

Fabeldichter

Aanvankelijk valt Reniers vertaling van de La Fontaines fabels niet op bij de groten van de Vlaamse Beweging. Het is dan ook een schoolboek en niet bedoeld voor ruime verspreiding. Enkele jaren later, in 1833, bezorgt Renier via een tussenpersoon toch een exemplaar van zijn werk aan Philip Blommaert en Constant Serrure, de samenstellers van de Nederduitsche Letteroefeningen, een boek dat al snel na uitgave beschouwd wordt als de eerste interessante Vlaamse publicatie. Het wordt een totale triomf voor Renier: niet alleen twee gedichten die hij heeft meegestuurd, worden opgenomen in de Letteroefeningen, ook zijn Beginselen der Vlaemsche Spraekkunst worden er in aangekondigd. Alsof dat nog niet genoeg is, voegt Frans De Vos[10] een geestdriftige recensie toe van zijn vertaalde fabels van de La Fontaine. Dezelfde De Vos moedigt Renier aan om zelf fabels te gaan schrijven. Wat Renier ook doet en een tijd later verschijnt een bundel eigen fabels.[11]

Vanaf dat moment wordt Pieter Jan Renier bij de Vlaamse Beweging aanzien als een volwaardig auteur. Zijn bijdrage tot de ‘Vlaamse zaak’ is er echter vooral gekomen door zijn bezorgdheid omtrent de spellingkwestie.

Spelling

Zijn Beginselen der Vlaemsche Spraekkunst had hij nog geschreven volgens het systeem van Desroches dat toen in West-Vlaanderen gangbaar was. Renier wil echter van deze spelling afstappen en ijvert voor een nederduytsche spelling. Vanaf 1841 begint hij de nieuwe regels toe te passen die net door het Taelcongres zijn uitgewerkt; zijn nieuw werk Vlaemsche Mengeldichten, de vijfde editie van zijn Fabelen en de vierde uitgave van Beginselen der Vlaemsche Spraekkunst zijn al helemaal in de nieuwe spelling. Renier stuurt zelfs enkele van zijn Beginselen naar de koning, die overigens positief reageert. Begin 1844 stichten letterkundigen (onder wie Renier) het Vlaemsch Taelverbond.

In 1846 wordt hem de mogelijkheid geboden om kantonnaal inspecteur (inspecteur van het lager onderwijs) te worden. Renier, ondertussen een beetje uitgekeken op zijn school, aanvaardt het voorstel. Zo’n tachtig scholen vallen onder zijn bevoegdheid.

Politiek

In dezelfde periode gaat Renier in de dorpspolitiek. In 1848 is hij raadslid en nog in hetzelfde jaar wordt hij aangesteld tot schepen. Hij maakt deel uit van de Deerlijkse Commissie voor den gezondheidstoestand en van de Commissie voor het bestuur van de leerwerkhuizen. Vooral zijn werk in deze laatste commissie is zeer lovenswaardig. De commissie heeft tot doel om de thuiswevers in de leerwerkhuizen nieuwe technieken aan te leren en zo meer verfijnde weefsels aan te bieden. De vergoeding hiervoor behoedt vele families van de hongerdood; heel wat van hen worden tewerkgesteld bij de firma Ovelacq, die zich in 1851 in Deerlijk vestigt.

De laatste jaren

In 1855 neemt zoon Aloïs het bestuur van de kostschool over van zijn vader, maar stopt twee jaar later met de school.[12] Pieter Jan blijft politiek actief als schepen. Hij blijft gedichten schrijven – naast de tientallen toneelstukken en opstellen die al uit zijn pen vloeiden – en is jurylid in verscheidene literaire wedstrijden.

Op 29 augustus 1859 sterft Pieter Jan Renier te Deerlijk.

Eerbetoon

Monument voor Pieter Jan Renier naast de Sint-Columbakerk

De Vlaamsgezindheid van Pieter Jan Renier zou velen tot voorbeeld strekken, hoewel hij nooit tot de zwaargewichten van de Vlaamse Beweging heeft behoord. Een illuster voorbeeld is Hugo Verriest, die zijn eerste onderwijsjaren beleeft bij Renier, en die hem later voor het doen ontluiken van zijn ‘Vlaamsbewustzijn’ zou prijzen.[13]

Tien jaar na Reniers dood wordt op het toenmalige kerkhof van Deerlijk een grafmonument onthuld. Het is van de hand van beeldhouwer Hendrik Pickery. Hendrik Conscience, Reniers vriend, is op de plechtigheid aanwezig en geeft een toespraak. Het kerkhof rond de kerk is intussen verdwenen, maar het monument is gebleven en is onlangs op professionele wijze gerestaureerd.

Sinds enkele decennia is er - op een boogscheut van de gewezen kostschool - een Pieter Jan Renierstraat. Eerder had een deel van het huidige Kerkplein het Pieter Jan Renierplein geheten.[14]

Op 11 juli 2009 herdenkt de Davidsfondsafdeling van Deerlijk in samenwerking met het Elfjuli- en Reniercomité, de heemkring Dorp en Toren, Ic Dien, de Cultuurraad en het gemeentebestuur de 150ste verjaardag van Reniers overlijden. Bij die gelegenheid wordt tevens een nieuwe gedenkplaat onthuld.

Pieter Jan Renier maakt samen met Hugo Verriest en René De Clercq deel uit van de zgn. 'Deerlijks drie groten', dit zijn de drie beroemdste personen van deze gemeente.

Werken

  • Beginselen der Vlaemsche Spraekkunst (1831)
  • Uytgekozen Verdichtselen (in dichtmaat), vry gevolgd naer het Fransch van den heer Lafontaine (1832-1836)
  • Nut der Volksbeschaving (1837)
  • Vlaemsche Fabelen, opgedragen aen hunne Kon. Hoogh. den Hertog van Braband en den Graef van Vlaenderen; Beginselen der Vlaemsche spraekkunst, heringerigt naer het spellingstelsel van het Taelcongres (1840)
  • De kat van Beversluys (1842)
  • Fabelen (1842, eig. de hernoemde Uytgekozen Verdichtselen, zie voetnoot 11)
  • Vlaemsche Mengeldichten (1843)
  • Dichtregelen tot dankbetuiging opgedragen aen het achtbare magistraet en de burgery der stad Kortryk, welke de Vlaemsche vertooning, op stadsschouwburg, ten voordeele van den armen, met hunne tegenwoordigheid en giften hebben begunstigd (1855)
  • Hulde aen den weledelen baron de Vrière, Gouverneur van West-Vlaenderen, by de inwyding der gemeentelyke leer- en weefscholen te Deerlyk den 8 van Wynmaend (1856)

Literatuur

  • R. Henneman, Pieter Jan Renier, dichter en kostschoolhouder te Deerlijk, Gemeentebestuur Deerlijk, Deerlijk, 1959.
  • P. Vanaverbeke, Het luchtverschijnsel (gedicht P.J. Renier), Derlike, heemkring Dorp en Toren vzw, Deerlijk, 1983.
  • M. De Bruyne, Pieter Renier en Conscience in 1857 in Biekorf, 1983.
  • R. Seys, Pieter Jan Renier in Lexicon van West-Vlaamse schrijvers, Deel 2, Torhout, 1985.
  • H. Defraeye, Algemene situering van het onderwijs voor 1830 en Kostschool van Pieter Jan Renier: 1811-1856 in 200 jaar onderwijs in Deerlijk, heemkring Dorp en Toren vzw, Deerlijk, 1990.
  • P.J. Verstraete, Pieter Jan Renier, VWS-cahiers nr. 175, 1995.
  • D. Velghe, Pieter Jan Renier (1795-1859): dichter en kostschoolhouder, Themanummer tijdschrift Derlike, heemkring Dorp en Toren vzw, Deerlijk, 1995.
  • F. Byttebier, Herdenking Pieter Jan Renier, Derlike, heemkring Dorp en Toren vzw, Deerlijk, 1996.
  • K. Uyttenhove, Het voetspoor van de meester, 1996.
  • L. Schelfhout, Bibliografie in beeld: Pieter Jan Renier - Adolf, Gustaaf en Hugo Verriest - René De Clercq, eigen beheer, Deerlijk, 2009.
  • Nieuwsbrief 2009 van het René De Clercqgenootschap

Externe links

  • Biografieën, werken en teksten bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl)
  • Biografie Pieter Jan Renier in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging
  • Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed - Huizen vroegere kostschool Pieter Jan Renier
  • Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed - Dammeke als vestigingsplaats van de kostscholen van Pieter Jan Renier

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Deze school heeft een nog oudere geschiedenis. Al in 1737 sticht kerkmeester Joseph Courtens een schooltje waarvan hij de bestuurder wordt. Na diens overlijden in 1767 hertrouwt zijn weduwe met Petrus Glorieux, die het schooltje verder bestuurt. Petrus’ zus Francisca is gehuwd met een Renier en schenkt enkele jaren later het leven aan Jan Jozef, die in 1792 zijn oom zou vervoegen in het schooltje.
  2. De leerlingen zijn afkomstig uit Deerlijk, Kortrijk, Harelbeke, Beveren-Leie, Heestert, Waregem en omliggende. Ook uit anderen provincies komen er leerlingen, vooral uit Oost-Vlaanderen en Henegouwen. Er zijn zelfs internen uit Rijsel.
  3. Naast vijf internen zijn er datzelfde jaar 68 externen en 42 half-externen ingeschreven. In 1825 waren er al 154 leerlingen, waarvan 87 internen.
  4. In 1854 zou Pieter Jan hier zijn eigen woning bouwen, het "Buitengoed Renier". Op dezelfde plaats had Joseph Courtens bijna een eeuw eerder zijn schooltje gesticht (zie voetnoot 1).
  5. Ferdinand Renier wordt toeziener in de meisjesschool, bijgestaan door zijn echtgenote Emelie Verriest en zijn zus Amelie. Zij staan in voor de 35 meisjes. In 1833 gaat Ferdinand echter naar Sint-Denijs, waar hij benoemd is tot onderwijzer. In 1838 verruilt hij deze gemeente voor Tiegem.
  6. In 1829 zijn er 134 jongens en 52 meisjes ingeschreven in beide kostscholen. Tien jaar later tellen Reniers scholen 96 jongens en 20 meisjes.
  7. De oorspronkelijke twee huizen zijn groter en omvatten tevens de huidige nummers 2 en 8. Einde 19de eeuw en in de 20ste eeuw worden de woningen verbouwd en omgevormd tot vier eenheden.
  8. Zo zijn dat in 1840 onder meer Leonard Frans David (een fabeldichter die later onderwijzer wordt in Harelbeke en schoolhoofd in Aalter) en Leo De Wulf (eveneens een fabeldichter die nadien zelfs politiecommissaris zou worden in Sint-Jans-Molenbeek). Ook Pieters zonen Lodewijk Gregorius (vanaf 1843 directeur van de Harelbeekse stadsschool en ook actief als dichter) en Aloïs maken deel uit van het onderwijzend personeel. Aan de meisjeskostschool geven onder meer Pieters dochters Scholastica (niet te verwarren met zijn vrouw), Adelheid, Leonie en Eugenie les.
  9. Het volledige onderwijsprogramma omvat het Frans als hoofdvak, onderverdeeld in zes cursussen (klassen) in verhouding tot de vorderingen: spelling, lezen, opstellen en ten slotte spraakkunst. De Vlaamse taal krijgt ook ruime aandacht: spelling, voordracht, lezen en later spraakkunst. In de hoogste jaren komt daar voor beide talen nog bij: inleiding tot de letterkunde, schoonschrift en briefstijl. Godsdienst wordt gegeven in het Frans en in het Vlaams, waarbij de catechismus uit het hoofd wordt geleerd en uitleg gegeven rond de Bijbel. Tot de belangrijke vakken horen ook rekenen en meetkunde (lijntekenen). Met geschiedenis en aardrijkskunde wordt voorzichtig gestart. Er wordt ook muziekonderricht gegeven. Rond 1850 komen er gewijde geschiedenis en als onafhankelijke cursussen kosmografie en kaartlezen bij. Een schooldag begint om 5u30 met opstaan en een gebed. Daarna is er een misviering. Na het ontbijt wordt gestart met de lessen en studie met tussenin speeltijd. Om 21u00 worden de lichten gedoofd. In zekere zin is de school van Renier een bescheiden poging tot middelbaar onderwijs. Zijn leerlingen hebben meestal reeds een zekere graad van lager onderwijs genoten en zijn ouder dan 11 jaar. De meesten blijven maar één of twee jaar.
  10. nevb.be - De Vos, Frans in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging
  11. Volgens de auteur Emiel Willekens is "de Fabelen van P.J. Renier: het eerste Vlaamse boek voor de jeugd dat in onafhankelijk België verscheen. De eerste druk van deze La Fontaine-bewerkingen is van 1832 en getiteld Uytgekozen verdichtselen. Kostschooldirecteur, later schoolinspecteur Petrus Joannes Renier uit Deerlijk opent de rij [van fabeldichters] in 1832 - hij geldt dan ook als de eerste schrijver-voor-de-jeugd in het nieuwe vaderland – met Uytgekozen verdichtselen waarvan de titel in latere drukken gewijzigd werd tot Fabelen, vertalingen en bewerkingen van Jean de La Fontaine. Er komt in 1853 een negende druk, de auteur verheugt zich over het onverwachte succes, zijn voorwoord besluit hij met de verzuchting ‘Mogten zy (myne poogingen) de vlaemsche jongheid de liefde tot echt vaderlandsche zeden en tot onze schoone moedertaal inboezemen! Myne inzichten waren bereikt, en mynen arbeid zou ik rykelyk vergolden achten.’ " (Bron: E. Willekens, Wat in de kinderjaren het harte boeit en tooit - Het kinderboek in Vlaanderen, 1830-1985 in N. Heimeriks, W. van Toorn, De hele Bibelebontse berg - De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden, Amsterdam, 1990, pp. 468 en 475) https://www.dbnl.org/tekst/heim006hele01_01/heim006hele01_01_0008.php
  12. De reden voor de sluiting is onbekend. In die periode is het voor Aloïs op professioneel vlak alvast heel druk: naast bestuurder van de school is hij immers kantonnaal inspecteur en schoolopziener in Kortrijk. Wellicht moet hij een keuze maken en geeft hij de voorkeur aan het sluiten van de school, mogelijk doordat er te weinig leerlingen zijn. Misschien zet hij meer in op zijn politieke carrière. Daar is hij alvast succesvol in: van 1861 tot 1866 is hij burgemeester van Deerlijk. Een andere Renier – Theofiel – zou later in de voetsporen treden van zijn neef Aloïs en burgemeester zijn van 1888 tot 1928, een periode van maar liefst veertig jaar!
  13. De herinnering aan 'meester' Renier vervult Verriest levenslang met dankbaarheid, vooral om het doen ontluiken van zijn "Vlaams bewustzijn". In 1921 brengt Verriest in een lezing aan de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde een aangrijpende hulde aan onze vroegere dorpsonderwijzers, met Pieter Jan Renier in het bijzonder: "U groete ik eerst, ontroerd in mijn diepste gemoed, o schoolmeesters van den ouden tijd, die in armoede ons vlaamsche volk hebt wakker en vlaamsch gehouden, licht en vreugde en deugd in het oud vlaamsch wezen hebt gevoed, die het oudste lampke vier tegen alle vreemde macht hebt geschut. (…) Ik groete U, vader Renier, die den eersten glans van mijn schoone moedertaal hebt in mijn hoofd gelegd, het eerste genot van haar rythmen in de roering van mijn zoete lippen hebt doen wagen en weigen." (Bron: Verslagen en Mededeelingen van de K. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1921, p. 178)
  14. De omgeving van de Sint-Columbakerk is vanaf 1927 onderverdeeld in drie delen: het Pieter Jan Renierplein en de Plaats ten westen, oosten en zuiden van de kerk en noordelijk het Hugo Verriestplein. Rond 1970 komt een einde aan deze ingewikkelde situatie. Alle pleinen (eigenlijk straten) krijgen dan een nieuwe naam: Kerkplein. Het Hugo Verriestplein daarentegen verliest zijn naam en wordt opnieuw een deel van de Hoogstraat.
Bibliografische informatie
Mediabestanden
Zie de categorie Pieter Jan Renier van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.